Op het voorontwerp Auteurscontractenrecht kwam veel kritiek. En een écht wetsvoorstel bleef uit. Maar op 8 juli 2011 verscheen er dan toch een persbericht van het kabinet waaruit blijkt dat de contractuele positie van auteurs en uitvoerende kunstenaars nu toch echt bij wet versterkt gaat worden. Als een exploitant geld verdient met creatieve prestaties, moet de maker daarvan in redelijke mate meeprofiteren. Dat is lang niet altijd het geval, doordat de auteur en naburig rechthebbende vaak de zwakkere partij is als het gaat om een contract met een exploitant.
Bestsellers
Het kabinet wil wettelijk vastleggen dat de maker recht krijgt op een billijke vergoeding voor iedere vorm van exploitatie. Maar wat is billijk? Het kabinet hoopt dat verenigingen van makers en exploitanten de hoogte van een billijke vergoeding gezamenlijk overeenkomen, waarna de Minister van OC&W deze vergoeding bindend kan vaststellen. Bovendien moet de maker een hogere vergoeding kunnen claimen als zijn werk een onverwacht succes blijkt te zijn en de oorspronkelijk overeengekomen vergoeding in geen verhouding meer staat tot de opbrengst voor de exploitant. In het buitenland wordt al langer gewerkt met een dergelijke ‘bestsellerbepaling’. In bestaande contracten wordt deze kwestie overigens ook wel ondervangen door een zgn. ‘sliding scale’ af te spreken als het gaat om de royalties. Naarmate er dan meer exemplaren van een werk worden verkocht, stijgt de hoogte van de royalty.
De (volgens prof. Mr. Dirk Visser) vermoedelijke nieuwe wetsartikelen luiden wellicht als volgt:
Artikel 25c
1. De maker heeft recht op een billijke vergoeding voor het verlenen van een exclusieve licentie voor het geheel of een gedeelte van het auteursrecht.
2. Een vergoeding wordt geacht billijk te zijn indien de hoogte daarvan is vastgesteld door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap na overleg met Onze Minister van Justitie. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld in verband met de vaststelling van de billijke vergoeding.
3. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gaat alleen over tot vaststelling als bedoeld in het tweede lid op gezamenlijk verzoek van een in de desbetreffende branche bestaande vereniging van makers van werken van wetenschap, letterkunde en kunst en een exploitant of een vereniging van exploitanten van deze werken. Het verzoek bevat een gezamenlijk gedragen advies inzake de billijke vergoeding. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld in verband met de indiening van het verzoek.
4. Een vereniging als bedoeld in het derde lid is representatief en onafhankelijk. Uit de statuten van de vereniging blijkt dat zij tot doel heeft Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een advies als bedoeld in het derde lid uit te brengen.
Artikel 25d
1. De rechter kan de overeenkomst op grond waarvan de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst een exclusieve licentie heeft verleend op het verzoek van de maker te zijnen gunste wijzigen, indien de vergoeding die hij ontvangt gelet op de wederzijdse prestaties een ernstige onevenredigheid vertoont in verhouding tot de opbrengst van de exploitatie van het werk. De rechter houdt hierbij tevens rekening met de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen, de wederzijds belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval.
2. Aan de in het eerste lid bedoelde wijziging van de overeenkomst kan terugwerkende kracht worden verleend.
Ontbinden
Het kabinet is van mening dat een maker het contract met de exploitant ook geheel of gedeeltelijk moet kunnen ontbinden als de exploitant het werk niet voldoende exploiteert. Als voorbeeld wordt daarbij het geval genoemd, waarbij de auteur zijn boek ook digitaal wil exploiteren maar de uitgever, die volgens het contract wél over de digitale rechten beschikt – daar niet toe bereid is. Het toeval wil dat de Vereniging van Letterkundigen (VvL) met de Literaire Uitgeversgroep (LUG) onlangs een nieuw modelcontract is overeengekomen voor de uitgave van oorspronkelijke Nederlandstalige literatuur. In dit nieuwe contract is deze materie in een nieuw artikel 15 geregeld. De auteur heeft het recht om de overeenkomst schriftelijk te beëindigen indien:
- Het werk in het verlengde uitgavetermijn niet is verschenen;
- Het werk langer dan een jaar niet voor het publiek beschikbaar is en de uitgever niet op korte termijn, na verzoek van de auteur, heeft aangegeven dat het boek weer zal verschijnen;
- Gedurende 2 achtereenvolgende kalenderjaren sprake is van een dermate gering exploitatieresultaat, dat voortzetting van de exploitatie door de uitgever ‘kennelijk onredelijk’ is ten opzichte van de auteur, met dien verstande dat deze opzegging niet eerder kan geschieden dan drie jaar na de datum van de verschijning van de laatste editie van het werk;
- Nog uitsluitend sprake is van digitale exploitatie en het exploitatieresultaat gedurende twee achtereenvolgende kalenderjaren dermate gering is dat voortzetting van de exploitatie door de uitgever ‘kennelijk onredelijk’ is ten opzichte van de auteur.
Zwaarwegende redenen
Aardig is ook de regeling in het VvL-contract waarbij de uitgever zich bereid verklaart om na beëindiging van de overeenkomst op verzoek van de auteur het actuele digitale bestand van het werk, indien beschikbaar, tegen een redelijke vergoeding ter beschikking te stellen aan de auteur. Nieuw in dit contract is ook de regeling waarbij wordt afgesproken dat partijen elkaar na tien jaar kunnen oproepen tot een overleg over de voortzetting van de overeenkomst. Heeft een partij een zwaarwegende reden (die direct verband houdt met de exploitatie van het werk) dan kan die partij (dat zal meestal de auteur zijn) de overeenkomst beëindigen, mits de andere partij niet kennelijk onredelijk in zijn belangen wordt geschaad. De bewijslast dat sprake is van een ‘zwaarwegende reden’ rust wel op de partij die wil beëindigen, dus meestal de auteur.
Muziekcontracten
Mij lijkt dat – gelet op de invoering van nieuw auteurscontractenrecht – bepalingen uit het boekencontract als hiervoor genoemd, ook uitstekend zouden kunnen werken in een platencontract of muziekuitgavecontract. De muziekindustrie behoeft wat dat betreft het wiel dus niet opnieuw uit te vinden, zo lijkt mij. Er dient overigens wel meer aandacht te komen voor de praktische en feitelijke gevolgen van een ontbinding of beëindiging van muziekcontracten, want in de praktijk loopt dat nog lang niet soepel. Integendeel, betrokkenen blijken steeds naar elkaar te verwijzen voor wat betreft bepaalde meldingen die na een ontbinding moeten worden gedaan. Muziekcontracten worden meestal wereldwijd gesloten, terwijl literair Nederlandstalig werk uitsluitend in Nederland wordt uitgebracht. Deze internationale context zorgt voor de nodige complicaties bij de beëindiging van muziekcontracten.
Muziekwerken
Ik keer terug naar het aangekondigde nieuwe auteurscontractenrecht. De eerder aangekondigde onoverdraagbaarheid van auteursrechten en de beperking van licenties tot vijf jaar, komen niet terug in het wetsvoorstel. Wel zal er een regeling in worden opgenomen waardoor onredelijke bepalingen in contracten kunnen worden vernietigd. Zoals bepalingen die de maker verplichten om al zijn toekomstige werken aan de uitgever over te dragen. Het overdragen van toekomstige rechten komt met name standaard voor in het exploitatiecontract dat de auteur sluit met Buma/Stemra en in de contracten met muziekuitgevers, zijn het dat deze ‘inbrengverplichting’ voor nieuw werk wel is beperkt tot een aantal jaren, drie, vijf of nog wat langer. Onduidelijk is of deze praktijk kan blijven bestaan. Daarvoor moet de tekst van het wetsvoorstel worden afgewacht. Het wetsvoorstel wordt openbaar bij de indiening ervan bij de Tweede Kamer.
Filmwerken
Voor filmwerken blijft het huidige ‘vermoeden van overdracht’ van auteursrechten en naburige rechten ten gunste van de producent van een film bestaan. De makers van een filmwerk hadden volgens de wet al recht op een ‘billijke vergoeding’, maar in de praktijk bestaat hierover veel onduidelijkheid. In het wetsvoorstel wordt nu een regeling opgenomen waardoor de belangrijkste makers recht krijgen op een ‘proportionele vergoeding’ als zij hun rechten overdragen aan de producent van het filmwerk. De billijke vergoeding wordt voor deze makers dus ingeruild voor een proportionele vergoeding.
Geschillencommissie
In het wetsvoorstel zal ook een regeling komen voor de oprichting van een geschillencommissie. Dat bleek overigens ook al uit het voorontwerp. Maar de geschillencommissie gaat zich volgens het persbericht van het kabinet niet alleen richten op geschillen tussen collectieve rechtenorganisaties en gebruikers (betalingsplichtigen), maar ook op problemen tussen makers en exploitanten. Makers blijken er namelijk voor terug te schrikken naar de rechter te stappen. Dat is – mede gelet op de voor het najaar van 2011 aangekondigde verhoging van griffiegelden, die moeten worden betaald als naar de rechter wordt gestapt – ook niet erg verwonderlijk. Het kabinet wil de griffierechten laten stijgen van € 71,- (rechtbank) en € 284,- (Hof) voor on- en minvermogenden naar resp. € 3.750, – en € 9.375, -. De hoogste tarieven stijgen maar liefst van € 4.713, – (bedrijven) en € 1.475, – (natuurlijke personen) naar maximaal € 18.750, -! Gerechtelijke procedures zijn erg duur, worden nog veel duurder en de uitkomsten zijn onzeker. De geschillencommissie moet dan ook vooral efficiënt en laagdrempelig zijn. Bovendien moeten ook verenigingen van makers er terecht kunnen.
Downloadverbod
Tot slot nog een bericht over het aangekondigde downloadverbod als het gaat om illegale muziekbestanden. Naar verwachting zal dit niet vóór 1 januari 2013 worden ingevoerd, aldus de persvoorlichter van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Met nieuw auteurscontractenrecht heeft dit verbod overigens niets van doen, maar wél met het verbeteren van de positie van de artiest en maker. Ik meld het dus toch maar.