Muziekproducer krijgt geen Sena-gelden

Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 4 mei 2010 uitspraak gedaan in de langlopende kwestie tussen de producers van muziek – verenigd in GONG – en de Sena. De producers hebben hun zaak voor de tweede keer verloren.

Opdrachtnemer

In deze zaak gaat het om de vraag of Koelewijn c.s. (in feite wordt de zaak namens een 10-tal vooraanstaande Nederlandse muziekproducers gevoerd) volgens het Hof inderdaad door Sena dienen te worden gezien als uitvoerend kunstenaar en/of fonogrammenproducent zoals in artikel 1 onder a. en d. van de Wet Naburige Rechten (hierna: WNR). De producers zijn van mening dat zij als zelfstandig werkzame partijen met een risicodragende royaltyvergoeding, wel degelijk deze functies vervullen. Maar het Hof is het daar niet mee eens en benadrukt vooral het opdrachtnemerschap van de producers. Dat is overigens anders in die situaties, waarin de producer (ook) mede uitvoerend muzikant is en/of mede opereert als de orkestleider van de uitvoeringen. Voor deze twee laatste functies heeft de producer dan wel recht op Sena-uitkeringen, conform de geldende repartitiereglementen.

Producer is geen fonogrammenproducent

De financiële en economische verantwoordelijkheid ligt volgens het hof echter overduidelijk bij de opdrachtgevers van de muziekproducers en i.c. niet bij Koelewijn c.s. zelf. Het zijn de opdrachtgevers (meestal platenmaatschappijen) die de kosten maken, door de muziekproducer opdracht te geven om opnames te maken. Daarnaast maken zij kosten voor de fysieke productie, promotie en distributie van deze opnames én zij betalen de hoofdartiest. Artikel 1 onder d van de WNR omschrijft fonogrammenproducenten als volgt: ‘de natuurlijke of rechtspersoon die een fonogram voor de eerste maal vervaardigt of doet vervaardigen’.

De wettekst spreekt hier dus van ‘vervaardigt of doet vervaardigen’. Koelewijn c.s. menen dat deze tekst betekent, dat het gaat om de partij die de opname feitelijk vervaardigt, oftewel de producer in de studio. Ook vindt Koelewijn c.s. dat het doen vervaardigen’ altijd een dienstverband impliceert, maar volgens het Hof vindt deze opvatting geen steun in het recht.

Uit de preambule van Europese Richtlijn 92/100 blijkt overduidelijk dat sprake is van een investeringsbescherming. De voor het vervaardigen van fonogrammen vereiste investering is volgens deze preambule ‘bijzonder hoog en riskant’ en verdient o.a. daarom noodzakelijke rechtsbescherming. De investering van de platenmaatschappij kan juist mede door deze rechtsbescherming worden terugverdient. De muziekproducer is als opdrachtnemer juist niet de partij die deze investeringen pleegt. Immers, de muziekproducer verkrijgt van de platenmaatschappij een budget waaruit de opnamekosten worden gefinancierd.

Producer is geen uitvoerend kunstenaar

Kan het werk van de muziekproducer dan mogelijk wél gelijk worden gesteld aan het werk van een uitvoerend kunstenaar?  Koelewijn c.s. vergelijkt in dit verband de rol van een muziekproducer met die van een (toneel)regisseur, en hier lijkt het Hof het tot op zekere hoogte mee eens te zijn, bijv. als het gaat om de speel en zanginstructies die producers aan uitvoerende kunstenaars geven . Maar het Hof constateert vervolgens dat de uitvoering van een toneelstuk of muziekwerk en de opname daarvan, geheel los van elkaar bestaan. De producer houdt zich uitsluitend bezig met de opname en dus niet met de uitvoering, ten aanzien waarvan aan de uitvoerend kunstenaar een verbodsrecht is verstrekt.

Het Hof stelt vast dat het gelet op de gelijkenis, wel denkbaar zou zijn geweest dat de wetgever in de WNR aparte aandacht zou hebben gegeven aan de positie van de geluidsproducer, maar dat nu eenmaal niet heeft gedaan. Toch is deze materie nog niet helemaal beslist, want de strijdende partijen moeten zich nu gaan uitlaten over aan het Europees Hof te stellen, prejudiciële vragen ter zake van de producent als uitvoerend kunstenaar. Maar gelet op de overwegingen van het Hof, acht ik ook deze route voor de producers helaas weinig kansrijk. De creatieve input van de geluidsproducer is m.i. eerder op te vatten als een scheppende en dus auteursrechtelijke activiteit. Het resultaat van zijn werkzaamheden is aan te merken als een ‘werk’. Maar in de Auteurswet heeft de wetgever deze werkzaamheden uitdrukkelijk willen uitsluitend van bescherming.

Geen lege handen

Staat de geluidsproducer nu geheel met lege handen? Dat lijkt me niet. Het hebben van de juiste producer is tegenwoordig enorm belangrijk voor het succes van de carrière van een talentvolle artiest. Des te belangrijker de producer, des te meer eisen deze kan stellen en opnemen in het contract dat hij met zijn opdrachtgever sluit. In dat contract zou kunnen worden opgenomen, dat de opdrachtgever en opdrachtnemer gezamenlijk worden aangemerkt als fonogrammenproducent in het kader van de naburige rechten. Met de artiesten zou de producer evenzeer kunnen afspreken dat hij mede heeft te gelden als een uitvoerend kunstenaar van de opgenomen uitvoeringen ten behoeve van de Sena-uitkeringen en met de auteur van de muziek kan eveneens worden afgesproken dat de producer heeft te gelden als mede-auteur dan wel als geautoriseerd bewerker van de compositie. In het laatste geval krijgt hij dan via Buma/Stemra en haar zusterorganisaties niets voor de verveelvoudiging van het werk, maar wel voor de openbaarmaking ervan. Rationeel is dit onderscheid overigens niet te verklaren, maar de producer krijgt op deze wijze in ieder geval iets. Overigens is niet iedere producer steeds even belangrijk of creatief en blijft het m.i. van belang om naar alle omstandigheden van een voorkomend geval te kijken.

Heeft u een muziekadvocaat nodig?

Neem contact op met Margriet Koedooder, voor al uw vragen over muziekcontracten en muziekrecht.

Deel deze blog met