Vorige week zag ik de geweldige film ELVIS. De film ‘verkent het leven en de muziek van Elvis Presley (Austin Butler), gezien vanuit het perspectief van zijn gecompliceerde relatie met zijn mysterieuze manager Kolonel Tom Parker (Tom Hanks)’ aldus Pathé. Beide acteurs verdienen wat mij betreft een Oscar voor hun acteerprestaties, dus gaat dat zien! Met name één scene in de film trok mijn aandacht als jurist. In de scène zit de Kolonel aan tafel met de eigenaar van het hotel waar Elvis live-optredens verzorgt. Elvis wil dan al geruime tijd gaan touren in het buitenland. Maar wat Elvis niet weet, is dat Kolonel Parker met de hoteleigenaar op een bierviltje een door de hoteleigenaar ondertekende afspraak maakt voor een gage van 5 miljoen dollar voor 5 jaar lang optredens van Elvis in het hotel. En aan deze afspraak wordt nadien ook uitvoering gegeven, ook al weet Elvis niks van deze afspraak af. Pas heel veel later komt uit dat Kolonel Parker in feite statenloos was toen hij de manager van Elvis in Amerika was en dus geen paspoort had waarmee hij naar het buitenland kon gaan. Kolonel Parker wilde Elvis daardoor in Amerika houden.
Kolonel Parker
De Nederlandse Kolonel Parker – zijn echte naam is Dries van Kuijk – was de manager van Elvis vanaf 1955 tot aan het overlijden van Elvis in 1977. Kolonel Parker gaat in de muziekindustrie door voor een gewiekste manager. Sommigen noemen hem de allerbeste manager van een artiest ooit, andere mensen noemen hem een boef. Zo gaat het verhaal dat Elvis Presley alleen een plaatopname mocht uitvoeren van een liedje waar Kolonel Parker dan eerst de rechten voor had verkregen. Bij iedere openbare uitvoering van de opnamen verdween er dan flink wat geld in de zakken van de Kolonel via de collectieve rechtenorganisaties. Maar Kolonel Parker had zijn inkomsten ook zonder de rechtenkwesties al erg goed geregeld doordat hij vanaf 1967 niet langer 25% maar 50% van alle winst ontving van Elvis voor zijn managementactiviteiten. En daar kwamen hoge bedragen voor de verkoop van merchandising bij. Bovendien ontving Parker 50% van de inkomsten uit optredens. Zelfs vlak voor de begrafenis van Elvis wist Kolonel Parker nog snel de rechten op de naam Elvis Presley, zijn beeltenis en zijn liedjes te krijgen van de vader van Elvis. Dat moest in latere jaren afgekocht worden, waardoor Kolonel Parker nog eens 2 miljoen ontving. Parker overleed in 1997.
Terug naar het bierviltje. Is zo’n afspraak naar Nederlands recht geldig? Dat kan inderdaad het geval zijn.
Akte
De Auteurswet en de Wet Naburige Rechten eisen voor de gehele of gedeeltelijke overdracht van auteursrechten of naburige rechten én voor de verlening van een exclusieve licentie een akte. Mogelijk dat dit toekomstig gaat veranderen bij de invoering van gewijzigd auteurscontractenrecht, maar de akte is nu nog steeds vereist. Maar wat is een ‘akte’?
Wat is een akte?
Een akte is een ondertekend geschrift, dat is bestemd om tot bewijs te dienen(artikel 156 lid 1 Rv). Verder geldt dat de akte zelf, al hetgeen is dat boven de handtekening staat. Er zijn authentieke akten en onderhandse akten. Authentieke akten zijn bevoegdelijk opgemaakt door ambtenaren. Daar ga ik nu niet verder op in. Onderhandse akten zijn dus in feite: een geschrift met een handtekening eronder. In de wet staat vermeld dat onderhandse akten álle akten, zijn die geen authentieke akten zijn. Behoorlijk cryptisch taalgebruik van onze wetgever. Vandaar dat de Hoge Raad hier al eens eerder over heeft moeten oordelen want in de praktijk komen allerlei varianten van geschriften met al dan niet valse handtekeningen voor. Er bestaat ook nog zoiets als een elektronische onderhandse akte (artikel 156a Rv) maar daar ga ik in dit artikel nu niet verder op in. Ik volsta met de vermelding dat in de praktijk is gebleken dat het voor ondernemingen en particulieren erg lastig blijkt te zijn om aan de eisen die de wet stelt aan een elektronische onderhandse akte, te voldoen. Vandaar dat de wetgever van plan is de eis van een akte in het nieuwe auteurscontractenrecht te gaan aanpassen.
Ik keer terug naar de akte en naar het bierviltje. De kernbegrippen voor het aannemen van een akte zijn: ‘geschrift’, ‘ondertekening’ en ‘bewijsbestemming’.
Geschrift
Een ‘geschrift’ in de zin van de wet is iedere drager van verstaanbare leestekens die een gedachte-inhoud vertolken. Op welk materiaal deze leestekens zijn aangebracht is niet relevant. Ook de taal maakt niet uit. Bovendien hoeft het ‘geschrift’ niet met de hand te zijn geschreven, maar dat mag natuurlijk wél. Heel soms eist de wet dat een ‘geschrift’ met de hand wordt geschreven. De praktijk om iedere pagina van bijvoorbeeld een contract te voorzien van een paraaf is toegestaan, maar niet vereist voor de geldigheid van een akte.
Ondertekening
De handtekening moet bevestigen dat de verklaring die in het geschrift is opgenomen, daadwerkelijk de verklaring van de ondertekenaar is. Door de ondertekening van een geschrift laat iemand weten, dat hij of zij de boven de handtekening geplaatste woorden voor zijn of haar rekening neemt.
De ondertekening kan bestaan uit de achternaam van de ondertekenaar, maar ook uit andere lettertekens die een persoon kunnen individualiseren. Een stempel van een handtekening is ook geldig, mits de persoon die de stempel plaatst daartoe bevoegd is. Een paraaf kan dus ook voldoende zijn voor de ‘ondertekening’. Als zo’n paraaf de ondertekenaar in voldoende mate individualiseert. Zelfs de omstandigheid dat de persoon die de ‘ondertekening’ verricht de taal van het stuk zelf niet machtig is, staat niet in de weg aan de geldigheid van de ondertekening. Maar een kruisje, een vingerafdruk of een stempel met drukletters is niét voldoende voor een geldige ‘ondertekening’. Of de tekst onder de handtekening onder de ‘ondertekening’ valt en of doorhalingen, bijvoegingen, kanttekeningen of andere afwijkingen van de tekst eronder vallen, zal door de rechter van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Het kán in beginsel wel, maar het hoeft zeker niet zo te zijn.
Bewijsbestemming
Het begrip ‘bewijs’ slaat op civielrechtelijk bewijs. Is een stuk ‘bestemd om tot bewijs te dienen’, dan heeft de auteur van het geschrift erin voorzien, dat de partij ten behoeve van wie de akte is opgemaakt, zich er zo nodig van zal kunnen bedienen, bijvoorbeeld later, in een rechtszaak tussen partijen. De bewijsbestemming van het geschrift zal uit de inhoud van de akte of uit de omstandigheden moeten worden afgeleid.
Bewijskracht
Een onderhandse akte geldt niet tegenover iedereen. Alleen tussen partijen levert een akte dwingend bewijs op van de waarheid van de verklaring in de akte, tenzij dit zou leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen bestaat. Tegen een derde heeft een akte niet meer dan vrije bewijskracht. Het is de rechter die dan over de bewijskracht moet beslissen.
Valse handtekening en inhoud
Het komt in de praktijk wel vaker voor dat iemand meent een bepaald contract of ander geschrift zelf niét te hebben ondertekend. De partij die zich op de geldigheid van de akte beroept, moet dan bewijzen dat de handtekening wel degelijk echt is. Het komt ook regelmatig voor dat de partij tegen wie de akte wordt gebruikt, zich op de valsheid of vervalsing van de inhoud van de akte beroept. Soms geven heel drukbezette artiesten bijvoorbeeld blanco pagina’s met handtekeningen aan hun medewerkers, die deze handtekeningen dan voor een specifiek doel gebruiken. Of ze ondertekenen dagelijks tientallen stukken in goed vertrouwen maar zonder kennis te hebben genomen van de inhoud ervan, omdat de omvang van het aantal contracten zodanig is dat het lezen ervan in feite ondoenlijk is. In zo’n geval moet de persoon die de juistheid van de (door hem/haar ondertekende!) inhoud van de akte betwist, de valsheid van de akte bewijzen. Dat is doorgaans niet eenvoudig. Maar de eisen van de redelijkheid en billijkheid kunnen in uitzonderlijke situaties meebrengen dat de bewijslast toch nog op de andere partij komt te rusten, als de rechter daartoe voldoende aanleiding vindt. Alle omstandigheden tellen daarvoor mee.
Conclusie
Al met al is de drempel om een geschrift als ákte’ te kwalificeren niet erg hoog. Voor Kolonel Parker en de hoteleigenaar geldt naar Nederlands recht dat het bierviltje vermoedelijk dwingend bewijs oplevert van de gemaakte afspraak tussen deze twee partijen. Tegenover Elvis Presley heeft het bierviltje naar Nederlands recht echter niet meer dan vrije bewijskracht. De waardering van dit bewijs is dan aan de rechter overgelaten. Alle omstandigheden spelen dan mee, zoals bijvoorbeeld een contract tussen Kolonel Parker en Elvis waaruit zou blijken dat de Kolonel steeds bevoegd is bindende afspraken voor Elvis met opdrachtgevers van shows te maken. De moraal van het verhaal is dat artiesten niet lichtvaardig hun handtekening dienen te plaatsen op een bierviltje of op andere drager van leestekens. Voor je het weet zit je eraan vast.